Lang geleden, in een slaperig stadje aan de rand van een donker bos, woonde een man genaamd Norit. Norit was een zachtaardige ziel, een stille figuur die zijn dagen doorbracht met eenvoudige taken: het onderhouden van zijn tuin, het lezen van oude boeken, en soms het schrijven van gedachten die hij nooit met iemand deelde. Hij had een aura van vriendelijkheid om zich heen, met zijn grijzende haren en een zachte blik, maar een diepe melancholie hield zijn lach verborgen. Die verdwijning van zijn glimlach had alles te maken met het verlies van zijn vrouw, Amara.
Amara was niet gestorven. Haar afwezigheid had geen grafsteen achtergelaten, geen sluitend afscheid. Ze was op een dag gewoon verdwenen, als een ochtendmist die oplost in het licht van de zon. Dat was jaren geleden, maar de herinnering aan haar vertrek voelde nog steeds als een open wond. Norit had maandenlang vruchteloos naar haar gezocht. Hij had het donkere bos uitgekamd, buren gevraagd, en zelfs naar verre steden gereisd, maar nooit vond hij een spoor van haar. Uiteindelijk had hij zich teruggetrokken in zijn eenzaamheid, hopend op een teken dat nooit kwam.
Op een regenachtige middag, toen dikke druppels tegen de ramen tikten en de wind huilde als een verloren ziel, voelde Norit een ongewone onrust. Het leek alsof iets hem riep, iets diep in het huis dat hij en Amara ooit samen hadden gedeeld. De zolder. Hij had die ruimte al jaren niet meer bezocht. Het was een plek vol stoffige herinneringen, een stilzwijgende getuige van een verleden dat hij nauwelijks durfde te herbeleven.
Met een lantaarn in zijn hand en een bonkend hart beklom hij de krakende trap. De zolder rook muf, een mengeling van stof en hout dat al jaren niet was aangeraakt. In het schijnsel van de lantaarn ontdekte hij stapels dozen en oude kisten, slordig opgestapeld alsof de tijd hier had stilgestaan. Terwijl hij door de inhoud van de dozen rommelde, stuitte hij op iets vreemds: een verweerde houten doos, verstopt achter een zware kist. De doos had een sierlijk patroon van bloemen en sterren, duidelijk met liefde bewerkt.
Met trillende vingers opende Norit de doos. De inhoud bracht een stormvloed van herinneringen terug: vergeelde brieven met Amara’s sierlijke handschrift, een lok van haar kastanjebruine haar, en een oude tarotset die Norit onmiddellijk herkende. Het waren Amara’s kaarten, haar meest gekoesterde bezit. Ze had hem ooit geleerd hoe hij de kaarten moest lezen, hoe hij kon luisteren naar de verhalen die ze vertelden. Ze had gezegd dat de kaarten een spiegel waren, niet van de toekomst, maar van de ziel.
Voorzichtig haalde Norit het tarotdeck uit de doos. Hij liet de kaarten door zijn handen glijden, elk van hen een kleine echo van de momenten die hij met Amara had gedeeld. Een gevoel van nostalgie vermengde zich met een plotselinge nieuwsgierigheid. Wat als… wat als de kaarten hem nu konden helpen? Wat als ze hem een aanwijzing konden geven, een glimp van hoop?
Hij vond een lege plek op de stoffige vloer en schudde de kaarten, zoals Amara hem ooit had geleerd. Zijn handen trilden lichtjes terwijl hij ze in een patroon legde: een kruisvorm, de spreiding die ze altijd had gebruikt voor belangrijke vragen. Hij concentreerde zich, zijn gedachten gericht op één brandende vraag: “Waar ben je, Amara?”
De eerste kaart die hij omdraaide, deed zijn adem stokken. Het was de Heremiet, een eenzame figuur met een lantaarn in de hand, staande op een bergtop. De afbeelding raakte hem diep; het voelde alsof de kaart zijn eigen leven beschreef, zijn eigen zoektocht naar betekenis en naar Amara. Hij staarde naar het gezicht van de Heremiet, dat wazig leek in de lantaarnlicht. Was dit een teken? Wilde Amara hem iets vertellen?
De tweede kaart bracht een onverwachte warmte met zich mee. Het was de Zon, een stralend symbool van hoop en nieuw leven. Norit voelde een trilling in zijn hart, alsof hij een boodschap ontving, een stille fluistering die zei: “Blijf geloven. Het einde is niet gekomen.” Hij raakte het oppervlak van de kaart aan en voelde een sprankje moed opborrelen.
Maar het was de derde kaart die alles veranderde. Toen hij deze omdraaide, stond hij oog in oog met de Maan, een mysterieuze afbeelding van een maan boven een pad dat zich kronkelde tussen twee torens. Het symbool van intuïtie, dromen en verborgen waarheden. Norit voelde een koude rilling over zijn rug lopen. De Maan leek hem niet alleen aan te moedigen, maar ook uit te dagen: “Durf je verder te kijken? Durf je de antwoorden te vinden die je zoekt?”
Met de kaarten voor zich voelde Norit dat iets in hem veranderde. Misschien was dit geen toeval. Misschien waren deze kaarten een boodschap, een gids. Hij wist niet hoe, maar diep van binnen voelde hij dat het tijd was om opnieuw op zoek te gaan naar Amara. Het bos, dat hij al jaren gemeden had, leek plotseling te roepen. De kaarten hadden iets wakker gemaakt, een vonk van hoop die hij bijna vergeten was.
Met de oude tarotset in zijn zak, daalde Norit de zolder af. De regen buiten bleef tikken tegen de ramen, maar voor het eerst in jaren voelde hij een sprankje zon in zijn hart. Hij wist niet wat hij zou vinden, maar één ding wist hij zeker: het verhaal was nog niet voorbij.