Op een zonnige ochtend na een flinke regenbui, glinsterde een grote plas water op het plat dak van een oud huis. De lucht was helder en de wereld leek nieuw. De spreeuwtjes, altijd vrolijk en vol leven, ontdekten al snel het water op het dak.
Met een vrolijke chirp vlogen ze één voor één naar de plas. De eerste spreeuw, met een glanzende, zwarte kop, sprong enthousiast in het water en spetterde vrolijk rond. Zijn vriendjes keken lachend toe en konden de verleiding niet weerstaan.
Een tweede spreeuw landde naast de plas, schudde zijn veren en gaf een kleine sprongetje in het water. De druppels vlogen in het rond, en al snel waren ze allemaal nat en vrolijk. Het dak vulde zich met hun blije gezang, een melodie van klaterend water en vrolijke fluitjes.
“Dit is het beste bad ooit!” kwetterde de derde spreeuw terwijl hij zich op zijn rug draaide en lekker dobberde. De zon scheen op hun veren, waardoor ze nog stralender leken. Af en toe fladderden ze uit de plas, schudden hun veren droog en maakten gekke sprongetjes op het dak.
Na een tijdje werden ze moe van het spelen en kwamen ze bij elkaar op de rand van de plas zitten. Ze dronken slokjes van het heldere regenwater, terwijl ze met hun snavels voorzichtig de druppels van hun veren pikten. Het was een gezellig moment van samenzijn, vol gelach en gekwetter.
Toen de zon hoger aan de lucht kwam, voelde de lucht warm en comfortabel aan. De spreeuwtjes, tevreden en vol energie, besloten dat het tijd was om verder te verkennen. Met een laatste sprongetje in de plas vlogen ze van het dak af, hun veren nog glanzend van het water.
Ze maakten zich klaar voor nieuwe avonturen, wetende dat ze altijd konden terugkomen naar hun speciale plekje op het dak, waar het water hen samenbracht voor een vrolijke dag vol plezier. En zo fladderden ze weg, met de zon in hun veren en een liedje in hun hart.